Wat is een tuin zonder bloempotten?

Archeoloog Wim Tiri werkt als vrijwilliger in het onroerenderfgoeddepot. In de reeks ‘Ondergrondse geheimen’ deelt hij zijn grote en kleine ontdekkingen.

Als je het schervenmateriaal zou groeperen naar gebruik, komen er in (post)middeleeuwse contexten haast altijd scherven van bloempotten voor. Haast altijd zijn dergelijke potten gemaakt van roodbakkend ongeglazuurd aardewerk.

In middeleeuwse steden hadden de huizen meestal een moestuin, een open ruimte achter het huis waar groenten en kruiden werden gekweekt en kippen konden rondscharrelen. Wanneer steden meer en meer volgebouwd raken, worden deze moestuinen naar de rand van de stad verdrongen. Stadstuinen zijn dan nog voorbehouden voor de rijkeren en de kloosters.

Om een alternatief te bieden aan een moestuin, en om toch op beperkte schaal kruiden en groenten te kunnen kweken, boden bloempotten een oplossing. Deze bloempotten komen in archeologische contexten dan ook vaak voor. Het betreft veelal eenvoudige ongeglazuurde conische potten op een standring, met oren en één of meerdere lekgaten in de bodem. Op een prent uit 1570 van Pieter van der Heyden zijn verschillende van zulke bloempotten te zien.

In de formele 17de-eeuwse tuinen kwamen de grotere tuinpotten tegemoet aan een dubbele behoefte. Deze tuinpotten zijn eveneens ongeglazuurd maar groter dan bloempotten. Ze hebben een conische vorm, een dikke rand met eronder veelal een sierband met een gekarteld patroon, twee verticaal of horizontaal geplaatste oren en een zware standring. Deze potten stonden langs een centrale wandelweg opgesteld en hadden een praktische functie. Vaak bevatten ze immers exotische planten die in de winter naar verwarmde oranjerieën dienden verplaatst te worden. Op het schilderij ‘de lente’ van David Teniers de jonge (ca. 1644) draagt de tuinman zo een tuinpot.

Tot kort na de Tweede Wereldoorlog werden bloempotten vaak met de hand vervaardigd. De Mechelse tuinders noemden ze “handpotten”. Het waren eenvoudige, conische en ongeglazuurde potten, gedraaid op een pottenbakkerswiel. In de bodem werd, ter bevordering van de afwatering, een gaatje geprikt.

Het dateren van de handpotten is een haast onmogelijke taak. De vormen bleven gedurende eeuwen onveranderd. Daarbij deden de potten dienst tot ze letterlijk in stukken vielen. Ook werden de potten vaak doorverkocht aan collega-tuinders.

Uit de verschillende opgravingen in Turnhout komen zowel kleine als grote handpotten. De kleintjes zijn slapotjes, met een randdiameter van vijf tot zes cm. De grotere modellen zijn elvers of twaalvers, benamingen die zijn afgeleid van hun randdiameter. Zij werden vooral in de bloemkool- en tomatenteelt gebruikt. 

Vaak worden er aardbeipotten gevonden. Deze hebben een afgeronde dikke rand die fungeerde als ondersteuning van de overhangende takjes. Bij het ontbreken van die rand riskeerden de takjes te breken of te worden doorgesneden bij windbewegingen. 

De zestiger jaren kende de opkomst van de lichtere, zwart plastieken potten, met verschillende maten. Al snel zouden zij de zware aardewerkpotten vervangen die nu in grote massa aangeboden worden op rommelmarkten of als afval in de grond verdwijnen en wachten tot een archeoloog ze weer opgraaft…

Info voor bij de afbeeldingen (van links naar rechts):

  • Afb. 1: een elver uit de opgraving Jacobsmarkt (S395), midden 20ste eeuw

  • Afb. 2: een slapotje en een aardbeibloempot uit de opgraving Jacobsmarkt (S357), midden 20ste eeuw.

  • Afb. 3: scherven van bloempotten

Foto's midden: Een gereconstureerde moestuin achter ‘het huis van de imker’ (Archeon Nederland) en Pieter Bruegel de oude, lente (detail), 1565 (Albertina, Wenen, inv.nr. 23750)