Vuurklok

Archeoloog Wim Tiri werkt als vrijwilliger in het onroerenderfgoeddepot. In de reeks ‘Ondergrondse geheimen’ deelt hij zijn grote en kleine ontdekkingen.

'Handvat met tuit uit de middeleeuwen'

In het depot van Erfgoed Noorderkempen staan heel wat archeologische vondsten uit de oude Taxandria-collectie. Zo ook dit ‘handvat met tuit uit de middeleeuwen’ (zoals het in de oude inventaris vermeld wordt). En neen, dit is geen prehistorisch telefoontoestel of een middeleeuws strijkijzer, het had alles met brand – of eerder de voorkoming van brand – te maken. Maar wat is het dan wel? Dat lees je in onderstaande blog.

In de middeleeuwen speelde het dagelijkse leven zich af rond de haard, om er op te koken of om zich in de winter rond te verwarmen. In de oudste woningen bevond de haard zich in het midden van de woonplaats, had deze vaak een bakstenen stookvloer en werd de rook door een opening in het dak naar buiten geleid. In de loop van de 14de eeuw werd – samen met de verstening van de huizen – de stookplaats naar een zijmuur verplaatst en kreeg deze wand een opbouw in baksteen die het brandgevaar beperkte maar gelijk stralingswarmte afgaf. De rook werd via een schouw afgevoerd.

Echter dit open vuur gaf vaak de aanleiding tot brand en net dit was de grootste nachtmerie van onze voorouders. In middeleeuwse steden – waar de meeste woningen nog van hout waren – werd er dan ook alles aan gedaan dit te voorkomen. Het afschermen van het haardvuur tijdens de nacht was dan ook heel belangrijk. Hiervoor werd een vuurklok gebruikt die over de gloeiende as werd gezet. Een voordeel was dat ’s morgens geen nieuw vuur moest aangemaakt worden.

De oudst bewaarde vuurklokken dateren uit de 14de eeuw en zijn gemaakt in grijsbakkend aardewerk. Ze hebben een halfbolvormig lichaam (de vorm van een klok), een handvat en één of meer luchtgaten. Deze luchtgaten zorgden er voor dat het vuur ’s nachts bleef smeulen. Het ‘handvat met tuit uit de middeleeuwen’ is een fragment van een dergelijke vuurklok.

Vaak zijn deze grijsbakkende vuurklokken (of vuurstolpen) aan de buitenzijde versierd met vingerindrukken of ingekerfde versieringen die soms doen denken aan een vogelveer. De binnenzijde van dergelijke klokken is vaak sterk beroet, zo ook het stuk uit Turnhout.

Samen met de verstening van de huizen en de verplaatsing van de haard naar de wand, veranderde ook de vuurstolp die nu in roodbakkend aardewerk werd gemaakt. De klokvorm werd gehalveerd en aan de zijkanten van vlakke stukken voorzien, zogenaamde vleugels. Deze vleugels moesten ervoor zorgen dat de vuurstolp goed aansloot op de achterwand van de haard. Met de veranderende vorm veranderde ook gaandeweg de functie van de vuurstolp van noodzakelijk gebruiksvoorwerp naar die van pronkstuk in de vaak smerige en zwarte haard.

Hoewel (fragmenten van) vuurklokken regelmatig in archeologische contexten teruggevonden worden, komen ze in boedelbeschrijvingen (dit zijn lijsten opgemaakt na een overlijden, met de volledige beschrijving wat er in een woning aan voorwerpen zijn teruggevonden) nauwelijks voor. Mogelijk heeft dit te maken dat deze aardewerken stolpen weinig of geen financiële waarde vertegenwoordigden. Jozef Weyns geeft als oudste melding een eerdene vierclocke in een Brusselse inventaris uit 1484 en een motaelen ronde stove met twee aerden clocken in een inventaris uit Oudenaarde uit 1584. Uiteraard waren er ook exemplaren gemaakt van koperblik, of een motallin vierclocke (vermelding uit 1503).

Bij deze dus weer een mysterie uit het depot opgelost.

Info voor bij de afbeeldingen (van links naar rechts):

Foto midden: ‘handvat met tuit uit de middeleeuwen’ (Archeologisch depot Erfgoed Noorderkempen, depotnummer T08634)

Geraadpleegde bronnen: 

  • Jozef Weyns, Volkshuisraad in Vlaanderen, Beerzel 1974

  • Michiel Bartels, Steden in scherven, Zwolle 1999