Een 'versteende' bierpot

24
maart
2025

Archeoloog Wim Tiri werkt als vrijwilliger in ons onroerenderfgoeddepot. In de reeks ‘Ondergrondse geheimen’ deelt hij zijn grote en kleine ontdekkingen.

Tussen pot en pint.

In oktober 2023 werd een deel van de archeologische collectie door de erfgenamen van de heer Jacques Boone (1927-2023), ere-ondervoorzitter van de Geschied- en Oudheidkundige Kring Taxandria, ter beschikking gesteld van het depot van Erfgoed Noorderkempen voor verder onderzoek. Jacques Boone was een gedreven amateurarcheoloog die in 1975 bij de renovatie van zijn woning ‘De Groote Hoef’ in Merksplas heel wat archeologisch materiaal had verzameld. Uit deze schervencollectie komt een eenvoudige beker, ideaal voor een frisse pint.

De cilindrische beker, gemaakt in steengoed met zoutglazuur, heeft een afgeschuinde rand, een vertikaal aangezet oor en een standvlak. In het Nederlandse Deventersysteem is deze beker beschreven als s2-bek-11. Een klassieke bierpot dus, maar wel opvallend met vier gegroepeerde ribbels op het lichaam.

Het model van deze bierpot gaat terug op een houten voorganger die bestond uit duigen die door banden van bijvoorbeeld wilgenteen werden bijeengehouden. Deze werden gemaakt door kuipers, die ook houten wijn- en biervaten maakten. In boedellijsten komen dergelijke houten bierpotten weinig tot niet voor wegens de te geringe waarde. In een inventaris uit 1471 staan uitzonderlijk wel 2 hulten drinckpotten vermeld. Desondanks kwamen deze vroeger vaak voor en werden ze door de gewone burgers gebruikt omdat deze zo goedkoop waren. Dat er maar weinig houten bekers worden gevonden kwam omdat eenmaal deze potten kapot waren ze in de haard verdwenen.

Echter de pottenbakkers hebben zich wel lang door het houten model laten inspireren waarbij de banden als versiering werden overgenomen.

Het Westerwald (ook gekend als Kannenbäckerland) ligt op de linkeroever van de Rijn, ten oosten van Keulen en ten noorden van Koblenz. Over de eerste productie in de 14de eeuw is weinig bekend. Uit opgegraven productieafval blijkt wel dat er kannen en bekers werden gemaakt die op basis van baksel en vorm aansluiten bij de producten uit het nabijgelegen Siegburg. Pas wanneer verschillende pottenbakkers uit Raeren (omwille oorlogshandelingen en de concurrentie in Raeren zelf) en uit Siegburg (door de inval van de Zweedse legers) vanaf het einde van de 16de eeuw zich in het Westerwald vestigden, is meer over de productie geweten. Omwille de grote migratie aan pottenbakkers is het daardoor haast onmogelijk om voor de productie uit de eerste helft van de 17de eeuw te zeggen of een product uit Raeren, Siegburg of Westerwald afkomstig is.

De bloeiperiode van de steengoedproductie in het Westerwald ligt in de 17de en 18de eeuw. Kenmerkend voor dit steengoed zijn de lichtgrijze scherf, het heldere blauwgrijs dunne zoutglazuur en de beschildering met kobaltblauw. Als decoratie werd met (rad)stempels en appliques gewerkt. De belangrijkste vormen waren inmaakpotten, kannen en pispotten. Omwille dat de meeste producten via Keulen werden verhandeld, en worden daardoor vaak ten onterecht Keuls aardewerk genoemd.

Naast de steengoedproductie was het Westerwald in de 18de en 19de eeuw ook bekend om zijn productie van kleipijpen.

Maar ik zou zeggen, laat de pint nu maar smaken!




Info bij de afbeeldingen (van links naar rechts):

  • Afb. 1: Een gelijkaardige beker uit de opgraving Maasboulevard Venlo (VENO-02 – 378-1)

  • Afb. 2: Replica’s van houten schenk en drinkkannen uit ca. 1550 (uit: Sebastiaan Ostkamp, Aen Taefele. Eten en leven in de late middeleeuwen, 2013, p. 186)

  • Afb. 3: Een conische beker met opvallende ribbels, geïnspireerd op de wilgentenen banden bij de houten bekers.Raeren, omstreeks 1550 (collectie Töpfereimuseum Raeren)

Foto midden: ‘cilindrische beker met afgeschuinde rand, met ribbels, standvlak’ (s2-bek-11). Steengoed, zoutglazuur. hoogte 16.3 cm, basis 9 cm. Westerwald (D.), 1650-1750. (depot Erfgoed Noorderkempen, collectie Boonen, depotnummer JB/004/004)

Foto boven: Pieter Bruegel de Oudere, Boerenbruiloft (detail), ca. 1568. Olieverf op paneel (collectie Kunsthistorisches Museum, Wenen, inv.nr. GG_1027) (met links en rechts een conische beker met opliggende ribbels, gelijkaardig aan deze te zien op afb. 3)

Geraadpleegde bronnen: 

  • Michiel Bartels, Steden in scherven, Vondsten uit beerputten in Deventer, Dordrecht, Nijmegen en Tiel (1250-1900), Zwolle/Amersfoort (2 dln.), 1999, p. 545, 76 (Deventercode s2-bek-11)

  • Jozef Wyns, Volkshuisraad in Vlaanderen, Beerzel, 1974, deel 2, hoofdstuk VII: Eten en drinken, p. 575 e.v.

  • Berend Dubbe, Huusraet. Het stedelijk woonhuis in de Bourgondische tijd, Hoorn, 2012

Henk van der Velde, Venlo aan de Maas, van vicus tot stad. – Sporen van een Romeinse nederzetting en stadsontwikkeling uit de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd in het plangebied Maasboulevard, (ADC Monografie 7), Amersfoort 2009 (VENO-02 – 378-1)