De beugelbal uit Beerse

21
april
2025

Archeoloog Wim Tiri werkt als vrijwilliger in ons onroerenderfgoeddepot. In de reeks ‘Ondergrondse geheimen’ deelt hij zijn grote en kleine ontdekkingen.

Bijzondere vondst in Vlimmeren: “Ook 500 jaar geleden speelden mensen hier al met de bal” (Gazet van Antwerpen, 21 juni 2017)

De archeologiedagen komen er bijna aan. Zelf zijn we druk bezig met het voorbereiden van een minitentoonstelling ‘500 jaar speelgoed’ in de bibliotheek van Turnhout, die vanaf 25 mei te zien is. Maar samen met deze tentoonstelling zetten we met ‘Ondergrondse Geheimen’ enkele speelgoedjes uit het depot van Erfgoed Noorderkempen in de kijker. Met deze blog bespreken we een bijzondere vondst uit een opgraving in Vlimmeren: een beugelbal. De tekst is overgenomen uit het opgravingsrapport  ‘Archeologisch onderzoek aan de Lepelstraat in Vlimmeren, gemeente Beerse’ en werd geschreven door Anne Schoups, Tamara Vernimmen en Bart Van der Veken

Archeologen hebben bij opgravingen voor een nieuwe verkaveling in de Lepelstraat in Vlimmeren (Beerse) een bijzondere vondst gedaan. Ze ontdekten een puntgave houten bal die vermoedelijk ruim vijfhonderd jaar oud is. Het voorwerp werd zo goed als zeker gebruikt bij het ‘beugelspel’.

Archeoloog Bart Van der Veken (39) uit Mol deed een bijzondere ontdekking in een oude waterput. “Naast uitbraaksleuven van muren van een oude boerderij, paalkuilen, kuilen en greppels hebben we op het terrein acht waterputten en -kuilen gevonden. Tijdens het onderzoek van een waterput heb ik een puntgave houten bal gevonden, toch wel een redelijk bijzondere vondst”, legt Bart Van der Veken uit. “Nadat ik het vuil van de bal met water had afgespoeld, heb ik de vondst meteen getoond aan mijn collega’s. De bal is gemaakt uit een soort hardhout en er staat ook een merkteken op. Na opzoekingswerk op het internet en enkele archeologen te hebben geraadpleegd, werd duidelijk dat meeste ballen die worden gevonden veel kleiner zijn en gebruikt werden voor een kaatsspel. De bal die we in Vlimmeren vonden, werd vermoedelijk gebruikt voor een beugelspel, een oude volkssport waarbij je ballen door een beugel moet slaan.” (Gazet van Antwerpen, 21 juni 2017)

De bijzondere vondst (gevonden in een plaggenput S 5.1) betreft een puntgave houten bal, die waarschijnlijk kan worden geïnterpreteerd als speelbal behorend bij het spel beugelen (zie verder). De bal heeft een diameter van 11,1 cm en een nat gewicht van 779 gram. Ze is gedraaid uit een relatief harde houtsoort en tijdens het draaien zijn er ter afwerking en versiering twee elkaar kruisende groeven op aangebracht. Ook beschikt de bal over een merkteken in de vorm van een ingekaderde ‘X’. Interessant is dat het niet blijkt te gaan om eikenhout, notenhout of tropisch hardhout. Opvallend aan het verspreidporige hout van de bal zijn de vele en zeer smalle houtvaten. Het is duidelijk dat we te maken hebben met een boom uit de rozenfamilie en mogelijk met de meidoorn (Crataegus sp.). Tot de bomen van de rozenfamilie (Rosaceae) behoren ook fruitbomen als appel, peer, kers en pruim, maar in het hout van de beugelbal is een bijzonder kenmerk te zien, namelijk ‘kristallen in vergrote cellen’, dat bij deze groep fruitbomen normaal gesproken niet voorkomt.

Naar aanleiding van het aantreffen van een puntgave houten bal, een bijzondere vondst, is aanvullend onderzoek verricht: naast het specialistisch onderzoek is nog archief- en bureauonderzoek uitgevoerd door de auteur (Bart Van der Veken) en is er een rondvraag gedaan bij verschillende kenners van historische balsporten. De vraag wat voor soort bal het is, welke balsport werd ermee beoefend, valt niet makkelijk te beantwoorden. Er zijn meerdere mogelijkheden. Rond 1500 na Chr. werd er in de Lage Landen (wat betreft wijdverbreide balsporten) vooral gecaetst, gecolfd en gebeugeld.



Caetsen (of kaatsen)

Het caetsen (of kaatsen) zoals we dit nu kennen -verwante balspelen bestonden al veel eerder- is vermoedelijk ontstaan in de 12e eeuw in Frankrijk en heeft zich vervolgens een weg gebaand naar onze contreien. Kaatsen is een sport waarbij twee teams elkaar bestrijden door het elkaar toespelen van de bal. Het spel is verwant aan het Franse jeu de paume wat letterlijk ‘spel met de handpalm’ betekent. De leren bal (met een diameter van circa 4 cm) werd oorspronkelijk met de blote hand naar elkaar toegespeeld. In recenter tijden schakelde men over op een lederen handschoen. Het is duidelijk dat de in Vlimmeren aangetroffen bal geen caetsbal kan zijn, gezien de grootte en het gebruikte materiaal.

Colf (of kolf)

Het colfen geschiedde met een kleine houten bal (voor 1500 werd wellicht ook gecolfd met kleine aardewerk ballen, de zogenoemde Keulse kloten) en iets later deden de leren ballen gevuld met dierenhaar hun intrede. We spreken dan over houten én leren ballen met een diameter van circa 5 cm. Pas vanaf ongeveer 1700, wanneer het colfspel (lange baan) wordt vervangen door het kolfspel (korte baan, op aangelegde speelbanen), wordt het spelmateriaal zwaarder, met ballen die tot maximaal 10-11 cm groot waren. Meestal waren deze ballen van sajet (na circa 1840 ook van rubber), maar het gebruik van houten ballen kan, zeker voor de vroege periode, niet uitgesloten worden.

Gecolfd werd ruwweg ten westen van de denkbeeldige lijn Leeuwarden – Brussel. Ook het latere kolven is vooral ten westen van diezelfde lijn beoefend, waarbij Vlaanderen achterbleef. Vlimmeren valt met andere woorden buiten dit speelgebied. Naast de vindplaats lijkt ook de grootte van de Vlimmerse bal (11,1 cm) erop te wijzen dat het waarschijnlijk geen caetsbal, noch een colfbal of kolfbal is. Een laatste bewijs betreffen de overgeleverde restanten van colfstokken (vrijwel altijd uitsluitend de ‘slof’, dit wil zeggen het slagdeel van lood of tin onderaan de stok), die ongeschikt zijn om grote ballen (over grotere afstanden) te slaan. Ook de nagelaten schilderijen uit de 16e en 17e eeuw laten weinig ruimte voor grote colfballen.

Beugelen

Gebeugeld werd er wél in Brabant en Limburg en in het Nederlandse deel van deze gebieden gebeurt dat heden ten dage nog steeds. Bij beugelen kan onderscheid gemaakt worden tussen ‘colf door den beugel’ en het ‘traditionele beugelen’. Bij ‘colf door den beugel’, waarbij de speler haaks op de beoogde spelrichting staat, werd veelal gebruik gemaakt van eenzelfde soort ballen als bij het traditionele colfspel. Maar bij het ‘traditionele beugelen’, waarbij de speler in de beoogde spelrichting staat, zijn van oudsher grotere ballen gebruikt. Ballen met een diameter van 12 tot 20 cm waren gebruikelijk. De diameter van de bal was overigens streekgebonden en lijkt in de loop der eeuwen toe te nemen. In de vroegste perioden (15e tot 17e eeuw) lijken diameters van 12 tot 16 cm in zwang te zijn geweest.

Maliespel

Voor de volledigheid vermelden we het maliespel, het sottebollen en bolspelen in het algemeen nog. Het maliespel (van ‘pallameglio’ oftewel bal en hamer) is vermoedelijk afkomstig uit Italië en werd met een houten bal gespeeld. De grootte van de bal varieert: de ballen werden  zonder normeringsregels vervaardigd. Aangenomen wordt dat het spel door Catharina de Medici en haar hofhouding bij haar huwelijk met kroonprins Henri II van Frankrijk (1533) in Frankrijk is geïntroduceerd en zich vanuit Frankrijk geleidelijk over West-Europa heeft verspreid. In Nederland is de eerste maliebaan geopend in 1609 (Den Haag), ongeveer een eeuw na de vermoedelijke datering van de Vlimmerse bal. Bekende locaties van maliebanen zijn Pall Mall te Londen en de Maliesingel te Utrecht.

In onze contreien waren maliebanen niet erg talrijk: Antwerpen, Brussel en Edingen zijn de best gekende voorbeelden. Maliebanen hadden een hoge sociaalculturele status. Het spel werd nagenoeg uitsluitend gespeeld door de elite, de adel en de bourgeoisie. Aangezien de vondstlocatie een adellijke oorsprong twijfelachtig maakt, er buiten Antwerpen in de omgeving van Vlimmeren geen enkele maliebaan bekend is en de vermoedelijke datering van de bal niet aansluit bij de datering van het spel is het duidelijk dat de Vlimmerse bal geen maliebol kan zijn.

Sottebollen

Het sottebollen was bijzonder populair in de Late Middeleeuwen en werd doorheen gans Vlaanderen gespeeld. Het spel is vooral gekend van het gelijknamige werk van Pieter Brueghel (I). Wanneer we naar de prent kijken zou de Vlimmerse bal qua grootte en uitzicht in aanmerking kunnen komen als ‘sottebol’, echter is uit de literatuur geweten dat de trok van de bol afweek van een normale bal. De ‘trok’ wil zeggen dat de bol inwendig aan één zijde (buiten het zwaartepunt) iets zwaarder is, waardoor hij in een bocht kan rollen. Hierdoor kreeg de rolbeweging van de bol een onberekenbaar karakter, waaraan het spel vermoedelijk zijn naam en populariteit ontleende. Soms waren de bollen niet verzwaard maar werd met een afgeplatte bol (of bal) gespeeld, de uitkomst was hetzelfde: er kon niet in een rechte lijn gegooid worden. Op basis van bovenstaande gegevens kan besloten worden dat de Vlimmerse bal geen sottebol is.

Meer afbeeldingen (schilderijen, prenten, tekeningen) zijn online terug te vinden. Het webmuseum Colf & Kolf beschikt over een uitgebreide collectie van c/kolfafbeeldingen. In datzelfde webmuseum kunt u ook enkele beugelafbeeldingen terugvinden. In de collecties van de stichting NGA Early Golf bevinden zich vele voorbeelden van colfballen en kolfballen. Afbeeldingen van de beugelsport, foto’s van beugelballen en een overzicht van de geschiedenis van het beugelen zijn te vinden in het standaardwerk van dhr. Jan Klerken.

Bolspel

Eindigen doen we met nog even stil te staan bij het bolspel. Het is een redelijk algemene benaming, met talloze varianten op het vlak van spelvorm, diameter en gewicht van de bol/bal, grootte en vorm van de baan, enzovoort. De doelstelling van iedere spelvorm was uiteraard de bal in de richting van het doel (zijnde een vast doel of een mobiel doel) te rollen en punten te scoren. Populair waren de bolspelen waarbij de bal (eigenlijk bol) in een bocht kon rollen. Voorbeelden hiervan zijn het krulbollen, het gaaibollen, het pierebollen en het plattebollen. Deze bolspelen werden gespeeld met een verzwaarde bol, komvormige bol of bolschijf. Trabol was hierbij een variant die gespeeld werd op een holle baan (of tra). De Vlimmerse bal is rond en heeft geen verzwaring, met andere woorden behoort de bal niet tot één van voornoemde
bolspelen. Rondebol en kegelen werd wel met ronde bollen gespeeld, maar deze waren meestal groter (en zwaarder).

Conclusie

Vermoedelijk bestonden in de Middeleeuwen buiten de reeds gekende bolspelen nog tal van andere spelvormen, die vaak een lokaal karakter hadden. Wanneer geen schriftelijke bronnen zijn overgeleverd komen we hiermee (wat betreft het achterhalen van de functie van de bal) niet verder. We dienen noodgedwongen onze blik te richten op de bekende (en wijdverspreide) bolspelen. Hieruit blijkt dat de in Vlimmeren aangetroffen bal vermoedelijk een beugelbal betreft. Do Smit, specialist op het gebied van het colf- en kolfspel, en de auteur dezes komen hiertoe op basis van de gecombineerde data, zijnde de ouderdom van de bal (circa 1500), de regio waar hij gevonden is (de provincie Antwerpen, waar het colfspel vermoedelijk niet gespeeld werd) en de basisgegevens van de aangetroffen bal (gewicht, diameter, materiaalsoort) gerelateerd aan een specifieke spelvorm. Zo is, volgens dhr. Smit, zwaarder spelmateriaal nodig om de bal goed te adresseren op de korte baan; op de lange baan is de verplaatsing van de bal over een grotere afstand belangrijker en werkt een grotere massa tegen. Rond 1500 is het beugelen, voor zover bekend, het enige korte baan-spel, zowel op aangelegde banen als op het onbehandelde terrein, dat met een normale bol gespeeld wordt. Bij colf treedt de verandering van lange baan-spel naar korte baan-spel (en van colf- naar kolfspel) pas rond 1700-1750 op.
Beugelspelkenner Jan Klerken heeft echter zijn twijfels bij een toeschrijving van de Vlimmerse bal aan het beugelspel. Zijn terughoudendheid is vooral gebaseerd op de beperkte diameter van de Vlimmerse bal (11,1 cm). Echter zijn voldoende voorbeelden gekend van beugelballen met een diameter van 12 cm, en aangezien er in de vroegste perioden van deze spelvorm geen echte regels voorhanden waren (op het vlak van diameter en gewicht), acht de auteur dezes het aannemelijk dat het hier een beugelbal betreft. Zeker weten zullen we het echter nooit.






Info voor bij de afbeeldingen:

Afbeelding bovenaan: Pieter Bruegel de oude (navolger), Dorpsgezicht met Sint Joriskermis (detail met beugelspel), olieverf op paneel, 33.5 x 52 cm, (privécollectie)

  • Afb. 1&2: Beugelbal, hout (uit de rozenfamilie (Rosaceae), mogelijk de meidoorn). Zware, zwarte kogel of bal met twee sierbanden haaks op elkaar en een merkteken van een vierkant met van hoek tot hoek twee diagonale lijnen. Het oppervlak is glad gepolijst.diam. 11.1 cm, eerste helft 16de eeuw (vnr. BEEE2-17V103.001). (Foto: VEC – Tekening: Woodan)

  • Afb. 3: Schilderij met daarop een jonge colfspeler. Anoniem, 1626. Bron: webmuseum Colf en Kolf

  • Afb. 4: Johannes of Lucas van Doetechum naar ontwerp van Pieter Bruegel (I), Kermis van Sint Joris, Antwerpen, 1557-1561 (collectie Rijksmuseum, inv.nr. RP-P-OB-7368)

  • Afb. 5: David Teniers de Jonge, Landschap met boeren bowling, olieverf op doek, 1640 (Hermitagemuseum, inv.nr. ГЭ-578)

  • Afb. 6: Christophe Weigel, “Ichnographia Antverpiae urbis splendidae […]”, kopergravure, ca. 1719 (De maliebaan te Antwerpen was te vinden in de rode cirkel) (Felixarchief Antwerpen, inv.nr. 12#4143)

  • Afb. 7: Pieter (I) Bruegel (ontwerper), Pieter van der Heyden (graveur), Aux Quatre Vents (uitgever), Sottebollen, of het Zottenfeest, gravure, na 1570 (Museum Plantin Moretus, inv.nr. PK.OP.21318). Lees ook: ‘Sottenbollen’ van Pieter Bruegel de Oude, 400 jaar oude originele verkiezingsuitslagen en drukken: keuze te over in het Museum Plantin-Moretus op Erfgoeddag

  • Afb. 8: Vitrine Vlimmerse bal van de ‘Back to Bruegel’-tentoonstelling (Afbeelding: © Back to Bruegel, beeldbewerking door M. Hoppel) In 2020-2021 vond in de Hallepoort te Brussel een tentoonstelling genaamd ‘Back to Bruegel’ plaats. De tijd van Bruegel is ook de tijd van de Vlimmerse bal. Op de tentoonstelling beschikte de Vlimmerse bal over zijn eigen vitrine. De vitrine betrof een kubus. Om de bal te zien moesten de bezoekers een luikje openen. Op het luikje stond een detailafbeelding van een Bruegelwerk waarin zo’n bal te zien is (voor de volledige prent, zie afb. 5). lees ook: Kempense archeologische vondsten prijken op tentoonstelling Bruegel

  • Afb. 9: Waterputten S 5.30 (links) en S 5.1 (rechts) in doorsnede, tijdens couperen (foto: VEC)

Geraadpleegde bronnen: